27 maart 2025

Kwaliteit van leven: belangrijke ingang- en uitkomstparameter in de orthopedie en traumachirurgie

Patiëntgebonden psychologische factoren hebben invloed op het ervaren behandelresultaat. Daar mag al vroeg in de behandeling aandacht voor zijn en ze kunnen – wanneer dat noodzakelijk wordt – helpen bij patiëntselectie, aldus Taco Gosens. Hij vertelt over zijn persoonlijke interesse in kwaliteit van leven, hoe dat leidde tot zijn bijzonder hoogleraarschap “Kwaliteit van leven in een medische setting” en waar hij uitdagingen en mogelijkheden ziet.

Taco, sinds 1 november 2021 ben je bijzonder hoogleraar Kwaliteit van Leven in de Medische Setting aan de Tilburg University bij het departement Medische en Klinische psychologie van de Tilburg School of Social and Behavioural Sciences. Dat heeft zijn oorsprong in je persoonlijke interesse in kwaliteit van leven. Wil je daar meer over vertellen? ‘Dat bijvoorbeeld twee patiënten met dezelfde mate van artrose een heel verschillend klachtenpatroon konden hebben en dat ook de uitkomsten na de bijbehorende zelfde behandeling enorm konden verschillen, vond ik altijd verrassend, spannend en bijna onverklaarbaar. Wat verklaart die verschillen en waarin is de ene patiënt anders dan de andere? Daar ben ik me in gaan verdiepen. Het kan bijvoorbeeld gaan over verwachtingen, het kan zijn dat sommige mensen meer last ervaren van een probleem of angstiger zijn. Dat wilde ik beter begrijpen en ik startte af en toe een onderzoekje of ik deed mee met een onderzoek vanuit de medische psychologie. Zo kwam de binding met dat vakgebied tot stand. En zo kwam ik erachter dat vragen over, onbekendheid met en nieuwsgierigheid naar deze patiëntgebonden factoren bij meer medische specialismen erkend en herkend worden en dat er steeds meer literatuur over verschijnt. Dat leidde tot de vraag, of eigenlijk het besef: het maakt natuurlijk uit wát we als orthopedisch chirurgen doen, maar het maakt nog meer dan dat uit bij wíe we dat doen, wat we deze mensen daarover vertellen en hoe we naar hen luisteren, hen begrijpen. Dán kun je de patiënt het best helpen in zijn dagelijks leven – en lever je een bijdrage aan de kwaliteit van leven.’

Om vanuit zo’n persoonlijke interesse verder te kunnen, heb je mogelijkheden, ruimte en middelen nodig. Hoe is dat verlopen?
‘In de geneeskunde worden we natuurlijk betaald om patiënten te zien en te behandelen. Dus als je een bepaalde interesse verder wilt verkennen en uitbreiden, dan doe je dat in je eigen tijd. Dat noem ik het Florence Nightingale-idee. Gelukkig werk ik in een opleidingsziekenhuis, want dat geeft de mogelijkheid af en toe eens iemand mee te nemen in je gedachten, je interesse, in je proces, je onderzoek. Dan ga je natuurlijk op zoek naar aanvullende middelen, naar subsidies. Zo kruiste het Topzorg-project in mijn eigen, toen nog, Elisabeth Ziekenhuis mijn pad. Voor dat project konden academische gelden worden aangevraagd. Vanuit de traumazorg en de psychologie samen deden we dat en zo konden we verder – nu ook deels binnen werktijd. Het mondde uit in een aantal promoties en binnen het ziekenhuis kwam meer ondersteunende structuur. Dat leidde bij het ziekenhuisbestuur tot de wens tot meer hoogleraren en de mogelijkheid van een leerstoel. En dus stelde het ziekenhuis bij de universiteit een stoel in en ik mocht deze gebruiken, er invulling aan geven.

Hoe vervolg je je route, als bijzonder hoogleraar?
‘Vanuit mijn positie haak ik zoveel mogelijk aan bij interessante projecten en bouw ik aan relaties binnen en buiten de universiteit, voor nu en voor de toekomst. De eerste periode stond vooral in het teken van starten en opbouwen: het fundament leggen. Dat gaat nu resulteren in promotietrajecten. De leerstoel is er voor vijf jaar en over een eventuele verlenging is nog geen duidelijkheid. Ook zonder leerstoel zou dit onderwerp wetenschappelijke aandacht moeten houden en zijn weg moeten blijven vinden binnen het academisch onderwijs en de praktijk. Overigens krijg ik voor mijn functie als bijzonder hoogleraar noch een vergoeding vanuit het ziekenhuis, noch vanuit de universiteit. Ook binnen onze vakgroep is er geen extra ruimte of tijd, dus het betreft nog steeds mijn eigen tijd.’ … het is even stil … ‘Wie het zei, is me niet bijgebleven, maar de uitspraak wel: “Als we medisch onderzoek in Nederland serieus willen nemen, dan kunnen we niet verwachten dat dat in de vrije tijd gebeurt.” Maar zo is het nog wel en dan heb ik dat te nemen zoals het is.’

Orthopedie houdt Nederland in beweging, aldus de NOV. Je zou kunnen zeggen dat dat een kwaliteit van leven-belofte is. Hoe zie je de invloed van orthopedie op de kwaliteit van leven?
‘Voor iedere orthopedisch chirurg is het duidelijk: een klacht aan het bewegingsapparaat kan ervoor zorgen dat je iets niet meer kunt, of minder makkelijk, of met pijn. Dat heeft direct invloed op de kwaliteit van je leven. Het mogelijk maken dat mensen hun eigen bewegende leven zo goed mogelijk kunnen leven, dat is waar we voor staan: orthopedie houdt mensen in beweging. Maar er zijn ook mensen bij wie meer speelt dan alleen een klacht aan hun bewegingsapparaat. Mensen die depressief zijn of mensen die anders dan orthopedisch chronisch ziek zijn, kunnen door die reden al zo’n mindere kwaliteit van leven ervaren, dat een orthopedische behandeling geen of mindere invloed heeft op hun ervaren kwaliteit van leven. Het kan ook andersom: als iemand die aan huis gebonden is, door een artrotische knie niet meer van de bank af komt, kan een relatief kleine functieverbetering leiden tot meer zelfredzaamheid thuis en juist enorm bijdragen aan de ervaren kwaliteit van leven.
En dan is er nog het verschil in hoe mensen omgaan met tegenslag, met een blessure of aandoening. De een kan hier beter mee dealen dan de ander en ook dat kan verschillende redenen hebben: verschil in veerkracht, kunnen accepteren, omgaan met, maar ook verschil in bijvoorbeeld levensfase, thuissituatie en ambities.’

Hoe zie je vervolgens de invloed van de ervaren kwaliteit van leven op het ervaren resultaat van de orthopedie?
‘Dat is het punt. Daar moeten we meer bij stilstaan. Daar moeten we meer over te weten komen en er rekening mee houden in ons werk. Hierbij gebruik ik nadrukkelijk het woord “moeten”, want met de toenemende vergrijzing neemt de vraag naar gewrichtsprothesen toe. Qua capaciteit en vooral qua financiën geeft dat een enorme uitdaging. Zet daarnaast het percentage patiënten dat niet tevreden is over het resultaat; dat kan oplopen tot zo’n twintig procent. Wat weten we over de onderliggende redenen? Wat weten we over de patiëntgebonden psychologische factoren die hierbij een rol kunnen spelen? Hoe kunnen we vooraf zekerder weten of een orthopedische, al dan niet operatieve behandeling een patiënt voldoende tevreden kan en gaat stellen? Dat zijn interessante en noodzakelijke zaken om te weten zodat we er zekerder van kunnen zijn dat onze behandelingen het maximale resultaat hebben voor zoveel mogelijk mensen.’ Taco vervolgt: ‘Het mooiste zou zijn dat wij ons als orthopedisch chirurgen niet alleen richten op zaken als de mate van artrose, de mogelijke en herwonnen bewegingsuitslag van een lidmaat en de mate waarin iemand weer kan voetballen of traplopen, maar ook op wat dat betekent voor deze individuele patiënt, deze persoon.’

Maar er is al zoveel meer aandacht voor de individuele patiënt en zijn/haar wensen en behoeften dan een decennium geleden. Patiënten zijn daarover ook duidelijker en meer uitgesproken dan toen. Waar zie je graag meer aandacht voor?
‘Het klopt dat er steeds meer aandacht is voor ieder individu; we vragen naar wensen en behoeften en houden daar zo goed mogelijk rekening mee. Maar: nog lang niet altijd weten we vooraf of iemand ook psychologische klachten heeft. Ik weet dat niet iedere collega dit even relevant vindt, maar de manier waarop mensen omgaan met tegenslag, bijvoorbeeld, kan wel degelijk van doorslaggevende invloed zijn op het ervaren resultaat van een orthopedische ingreep. Dan kan technisch alles prima voor elkaar zijn, maar dan is de patiënt misschien toch niet tevreden. En nee, we kunnen niet altijd alle patiënten tevredenstellen, maar er zijn psychologische factoren, zoals de eerdergenoemde depressies of een lage pijndrempel, die bewezen van invloed zijn op het uiteindelijke ervaren resultaat van een ingreep. Een eerste stap is het bewust zijn van de impact die dergelijke factoren hebben op de presentatie van symptomen en het resultaat van de behandeling. Oftewel: ken je patiënt. De tweede stap is de behandeling toe te spitsen op deze patiënt en zijn of haar specifieke behoeften. Shared decision making is daarbij het aangewezen instrument. Deze twee stappen zijn al fantastisch, maar naar mijn mening moeten we door naar de derde stap: het behandelen en optimaliseren van de door screening geïdentificeerde psychologische factoren. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om cognitieve gedragstherapie en het aanleren van copingstrategieën. Hier kunnen patiënten vóór een operatie al winst halen. Vergelijk het met overgewicht: mensen met obesitas en orthopedische klachten zijn in eerste instantie vooral gebaat bij afvallen en het aanpassen van hun leefstijl. Zo kán de noodzaak tot opereren verdwijnen. Bij mensen met bijvoorbeeld angstklachten of een depressie en orthopedische klachten is het goed te kijken hoe deze elkaar beïnvloeden en welke behandeling prioriteit heeft, met welk te verwachten effect.’

Hoe kan dit in de praktijk vormkrijgen?
‘Het gaat mij in eerste instantie om bewustwording. De invloed van psychologische factoren op hoe iemand klachten ervaart, is groot. Zonder aandacht voor die factoren blijft de invloed ervan na een behandeling even groot. Dat is enorm jammer voor de patiënt. En voor de orthopedisch chirurg, want die heeft dan ondanks een technisch succesvolle behandeling toch een ontevreden patiënt, een ontevreden klant. Het zou fantastisch zijn als ziekenhuizen of vakgroepen meer psychologische ondersteuning zouden kunnen bieden.’

Hoe kijken je collega’s hiernaar? En hoe zouden patiënten dat vinden: ‘Kom ik bij de orthopedisch chirurg, krijg ik eerst een verwijzing naar de psycholoog.’
‘Ik weet het. Dan noem ik nogmaals dat het nu eerst om bewustwording gaat. Patiënten die niet weten dat ze lastig met tegenslagen of met ouder worden omgaan, of die dat niet willen weten, ja, die horen dat natuurlijk niet graag van hun orthopedisch chirurg. Dat is zeker nog niet gebruikelijk. En toch. Dat we nu leefstijladviezen geven aan mensen met obesitas, dat is ook niet altijd zo geweest. Dat stuitte ook op weerstand, en soms nog steeds. Ik vermoed ook dat veel collega’s denken dat bijvoorbeeld iemands copingsmechanisme niet te veranderen is, terwijl dat wel degelijk kan en dus het ervaren behandelresultaat kan beïnvloeden. En zelfs áls dat copingsmechanisme onbehandeld blijft, dan nog kun je er gebruik van maken door het met deze persoon te hebben over de verwachtingen van het behandelresultaat. Zo lijkt het mij enorm waardevol als bij Patients like me bijvoorbeeld ook naar voren komt hoe mensen met een wat donkerder kijk op alles hun behandelresultaat ervaren. Dat draagt voor deze groep patiënten bij aan een meer reële verwachting en dat zou de tevredenheid over het resultaat kunnen vergroten.’

Dan komt de vraag op: ‘Moeten we dan alles gaan bijhouden?’
‘Die vraag is terecht: moeten we alles bijhouden en registreren? Wie zou dat dan moeten doen en wie betaalt dat? Ik heb ook in dit gesprek willen benadrukken dat psychologische factoren belangrijk zijn en steeds belangrijker worden. De vergrijzing noemde ik al: de kans is groot dat we steeds selectiever zullen moeten zijn en dan worden factoren die de ervaren resultaattevredenheid kunnen beïnvloeden, steeds waardevoller. Om je vraag te beantwoorden: wij moeten registreren wat belangrijke factoren zijn in het bepalen van de uitkomsten en er is tegenwoordig voldoende onderzoek bekend dat laat zien dat psychosociale factoren evenzo belangrijk zijn als de juiste positie van een prothese of de functionele winst.’

Tot slot: als je kijkt naar de combinatie van je bijzonder hoogleraarschap en je werk als orthopedisch chirurg, hoe kijk je daarnaar?
‘Het geeft verdieping. En het verbreedt mijn blik: even over de randen van het vak heen kijken. Het verbetert mijn perspectief, vind ik. Er zijn collega’s die ten opzichte van de gemiddelde orthopedisch chirurg meer belangstelling hebben voor management, voor financiën of voor onderwijs. En natuurlijk hebben veel collega’s specifieke belangstelling voor één gewricht, of voor orthopedische klachten bij kinderen. Die belangstelling volg je en dat zie je terug in hoe je naar je werk kijkt en hoe je je werk doet. Dat is bij mij net zo, maar dan net even op een ander vlak dan onze basis: het puur lichamelijke. Voor mij geeft dat een completer beeld van “de mens”, van “de patiënt”.’

Hartelijk dank voor het gesprek, Taco.


Meer informatie, inspiratie en literatuur
Om u beter van dienst te zijn, maakt de website gebruik van cookies.